Hoe schrijf ik een praktijkinbreng voor supervisie? Wanneer je supervisie volgt dan wordt er gewerkt aan de hand van een praktijkinbreng (casus). Je brengt deze inbreng mee vanuit je eigen beroepspraktijk. Hierdoor kan je leren van je eigen (werk) ervaring. Net zoals dit het geval is bij coaching en intervisie.
De praktijkinbreng
In een praktijkinbreng beschrijf je een situatie die voor jou betekenisvol is geweest. Meestal gaat dit over een situatie met lastige of weerbarstige vraagstukken zoals je die alleen maar in de praktijk tegenkomt. Dit soort situaties zijn niet af te doen met een enkel antwoord.
De situaties zijn vaak gelaagd en het handelen spreekt niet voor zich. Vaak is er ook sprake van een beroeps- of ethisch dilemma.
Een voorbeeld van werken met een praktijkinbreng kan je hier lezen.
Criteria voor de praktijkinbreng
Een praktijkinbreng moet aan de volgende criteria voldoen:
- Er is sprake van een situatiebeschrijving:
– over de algemene achtergrond van de situatie
– en de positie van de supervisant hierin
– een beschrijving van overige relevante betrokkenen - Er is sprake van een gebeurtenisbeschrijving:
– hoe heeft de supervisant gehandeld?
– en welke motieven, overwegingen en gevoelens spelen hierbij een rol?
– welke externe factoren spelen een rol? - Leervragen: wat wil de supervisant hiervan leren en waarom?
Hoe beschrijf je de praktijkinbreng?
Je schrijft een praktijkinbreng voorafgaand aan een supervisiebijeenkomst of een coachsessie. In overleg met je supervisor of coach stuur je inbreng een aantal dagen van te voren op. In ieder geval naar je supervisor of coach en wanneer je groepssupervisie volgt ook naar de andere supervisanten.
Je besteedt in de beschrijving van de praktijkinbreng aandacht aan denken, voelen, handelen en willen.
- Wat waren je gedachten tijdens de situatie/ wat vond je ervan?
- Hoe heb je deze situatie ervaren?
- Wat heb je gedaan of niet gedaan?
- Had je eigenlijk iets anders willen doen?
Je formuleert vervolgens een leervraag waarmee je aangeeft op welk gebied jij je wil ontwikkelen.
Vragen die kunnen helpen bij het beschrijven van de praktijkinbreng zijn:
- Hoe was de situatie? En wat speelde er?
- Wat was mijn aandeel daarin?
- Hoe heb ik gehandeld?
- En hoe heb ik het ervaren, beleefd?
- Wat zeg ik en wat doe ik non-verbaal?
- Wat is mijn interpretatie van wat de ander zegt of non-verbaal laat zien?
- Als wie (rol/deelidentiteit) presenteer ik mij aan de ander?
- Hoe stel ik me op in de betrekking: gelijkwaardig of niet?
- Wat ging goed, wat niet?
- Heb je je handelen besproken met collega’s?
- Wat is het aandeel van de ander?
- En wat zegt de ander en/ of doet hij non-verbaal?
- Wat is de interpretatie van de ander van wat ik zeg en non-verbaal doe?
- Als wie (rol/deelidentiteit) presenteert de ander zichzelf?
- Hoe stelt de ander zich op in de betrekking: complementair of symmetrisch?
- Wat is de invloed van de ruimere sociale omgeving?
- En wat is de invloed van de heersende sociale representaties (beelden, waarden, normen, opvattingen en betekenissen)?
- Kan je mogelijke leervragen formuleren?
Je hoeft niet alle vragen te beantwoorden. Maar je kiest de vragen die voor jou relevant zijn. Of die jou misschien wel verrassen!
Meer weten?
Wil je meer weten over supervisie of coaching? Daar kan je hier informatie over vinden.
Bron:”Reflecteren – Leren van je ervaring als sociale professional” door Marie-José Geenen.